Kleur is een van de meest schadelijke componenten van de textielindustrie. Drie expo’s stellen voor om na te denken over duurzame alternatieven en hun (en onze) beperkingen.
Hoe onzinnig is het dat kunstenaars en ontwerpers zomaar een kleur kunnen kiezen, alsof we met een pipet in een computerprogramma een tint kunnen tevoorschijn toveren? Waar komen kleuren écht vandaan? Wat is de impact van textielverf en wat vertelt onze huidige drang naar duurzame praktijken in de sector over wie we zijn, als ontwerpers en onderzoekers, maar ook als mensen?
Daarover ga ik in gesprek met ontwerpers en kunstenaars Marije Dijkstra, Ilse Kremer, Angelica Falkeling, Antonio Guzman, Iva Jankovic en Shahar Livne. De aanleiding voor deze dialoog is enerzijds de expo “Kleurstof” en anderzijds de expo “Compostkleding”. Die laatste is te zien tot 16 oktober in Castellum Hoge Woerd in Utrecht en toont het werk van Dijkstra en Kremer. De eerste is recent verlengd tot 13 november en kan je gadeslaan in het Textielmuseum in Tilburg. Dat curatoren aandacht besteden aan textielverf is overigens niet geheel verwonderlijk: uit onderzoek blijkt dat verven, in combinatie met de afwerking van stoffen, het meest vervuilende onderdeel van de textielketen is.
De kunst om domme vragen te stellen
Eerlijk is eerlijk. Eigenlijk is er nog een derde expo die als aanleiding dient.
Ik ben namelijk niet zomaar dit gesprek aangegaan. Zelf doe ik al enkele maanden onderzoek naar textielverf, samen met een Belgische fotograaf, Sarah Van Looy. Het resultaat is te zien in de expo “Kleur Bekennen”, die in november in Gent tentoongesteld wordt en later mogelijk (hopelijk) de grens oversteekt.
Kleur Bekennen, photo Peter Van Steenwinkel
De basis van onze eigen expo bestaat uit zwart-wit portretten van textielontwerpers, die ze zelf inkleuren met hun duurzame verftechniek. Eigenlijk maak ik dus handig gebruik van deze opdracht als excuus om de ontwerpers aan de andere kant van mijn scherm te indoctrineren. Impliciet wil ik hen vragen om op een later moment ook deel te nemen aan het cocreatieproces dat de kern van Kleur Bekennen vormt. Hen alvast beter leren kennen, hun drijfveren te doorgronden. En om hen alle vragen te stellen die ik wil maar waarvoor ik “in het echt” (want gezien twee van de ontwerpers in Scandinavië wonen, was een videocall echt wel de enige mogelijkheid) misschien wel te verlegen zou zijn. Ja, verlegen journalisten, ze bestaan wel degelijk. En ja, domme vragen, ook die bestaan wel degelijk. Want jawel, ik heb de ontwerpers naar hun favoriete kleur gevraagd. Moet je durven, als sEriEuzE onderzoeker.
Zeg eens zeg eens welke tint kies jij?
Slechts een van de ontwerpers heeft uiteindelijk haar favoriete kleur gedeeld. Dat was Shahar Livne, allicht het grootste spraakwaterval van de groep. Lapus Lazuli, vertelt ze, is haar favoriet. Die tint blauw lijkt op indigo, bemerkt Antonio Guzman, die samen met Iva Jankovic onderzoek naar die tropische verfplant gedaan heeft.
‘Eigenlijk onzinnig is dat we als ontwerpers zomaar een kleur kunnen kiezen.’ Dat had Angelica Falkeling gezegd, een kunstenaar en ontwerper uit Zweden die woont en werkt in Rotterdam. In het Textielmuseum verfde die een installatie verfde met onkruid. Netels en andere planten, zoals fluitenkruid en grote engelwortel, zijn evengoed een soort van “verfplant”, net als de bekende tropische verfplant indigo. De installatie van Falkeling bestaat uit wol en staal. Die maakte gebruik van grote engelwortel (wat in het Engels vertaald wordt naar ‘Angelica’), fluitenkruid, brandnetel, Noordse walstro, uienschillen, bladeren van mangobomen, geranium, reseda en zuringwortel als looizuur oftewel bijtmiddel om de kleurstof te hechten.
Het
resultaat hangt op in de gele kamer, al benadrukt Falkeling in het gesprek dat
hun resultaten zowel naar geel als groen neigen. Want in hoeverre ben je zeker
dat zo’n installatie geel zal uitslaan na de behandeling? En waarom is dat nodig? ‘Wil je een kledingstuk in dit of juist dat
kleur? Geen probleem! Zo ben ik alleszins getraind als kunstenaar en zo ziet
het publiek het ook’, aldus Falkeling. ‘We beseffen niet dat er achter elke kleur een
heel proces schuilgaat. En dat natuurlijke kleuren kunnen veranderen of vergaan
na verloop van tijd. Groene kleuren slaan geel uit als je ze opwarmt. Dat vind
ik pas écht interessant.’
Fabulous Fungi - Ilse Kremer
Pessimisme in het antropoceen
Kleuren zijn niet de enige aspecten die kunnen vergaan. Het gesprek neemt een scherpe bocht als de spraakzame Shahar Livne een wrang toekomstbeeld schetst. ‘Sorry, ik ben een pessimist’, verontschuldigt ze zich meteen. ‘Maar we hebben het over natuurlijke stoffen. Dat doet me meteen denken aan de manier waarop de mensheid de natuur gebruikt en misbruikt. Zolang we hier zijn, zullen we altijd aan extractie doen. Nu proberen we onze voetafdruk te verlagen, maar het doel blijft egocentrisch: we doen ons best voor de natuur opdat wíj de klimaatcrisis zouden kunnen overleven.’
‘Ik ben daarentegen een optimist’, vertelt Falkeling. ‘Enerzijds ben ik veel hoopvoller ingesteld, anderzijds ben ik ervan overtuigd dat mijn lichaam nu al vol toxische stoffen zit.’ Voor die is het belangrijk om de link met de natuur te blijven zien. ‘Ik ben geen kunstenaar die recepten volgt. Ik volg de natuur en ga dus ook niet het hele jaar door textiel verven. Voor mij is het belangrijk om werk uit te voeren in het juiste seizoen. Ook lijkt het me bijvoorbeeld niet de bedoeling om te verven met iets wat je evengoed zou kunnen opeten, hoewel dat mogelijk een prachtig resultaat zou hebben.’
Marije Dijkstra komt oorspronkelijk uit Friesland en woont nu tijdelijk in Zweden voor een master in Textielontwerp. ‘Ikzelf gebruik nooit planten, omdat ik niet graag iets ontzeg aan het landschap. In de plaats daarvan probeer ik samen te werken met de landschappen. Ik gebruik grond en aarde om te verven.’ In Compostkleding zien we haar ontwerpen met Utrechtse klei. ‘Het is echt de bedoeling om aan de slag te gaan binnen een lokale context, met de materialen die voorhanden zijn. Eerder had ik een residentie in Finland waar ik geen water van de kraan wou gebruiken. In de plaats daarvan gebruikte ik tijdens het verfproces gesmolten sneeuw, zo kon ik mijn waterverbruik verminderen. Ook experimenteerde ik er met methodes om koud te verven, om zo min mogelijk energie te gebruiken.’
Oké oké oké maar wat is nu beter?
Van de expo in Utrecht naar die in Tilburg. In het Textielmuseum stelt de curator, Adelheid Smit, haar publiek voor een dilemma. Wat is nu het meest duurzame, een synthetische kleurstof of een natuurlijke? Tweemaal wordt de bezoeker gevraagd om die vraag te beantwoorden, eenmaal aan het begin van de expo en andermaal op het einde. Diezelfde vraag stel ik de ontwerpers aan de andere kant van mijn scherm.
‘Natuurlijk is natuurlijke kleurstof een stuk beter’, antwoordt Ilse Kremer, die haar project Fabulous Fungi tentoonstelt in Utrecht en de expo in Tilburg nog niet gezien heeft. ‘Maar alles is afhankelijk van hoe je je kleurstof inzet. Hoeveel energie heb je nodig? Ook in mijn proces beperk ik de hoeveelheid warmte die ik nodig heb om de schimmels om te zetten tot pigmenten. Zo kan ik een beter, meer duurzame kleurstof maken. Ook water is belangrijk. In ontwikkelingslanden zijn veel waterlopen vervuild omwille van de zware metalen in textielverf. Dat moeten we veranderen, daarom zou de textielindustrie beter moeten kunnen.’
‘Ik ben niet zeker of natuurlijke kleurstof zoveel beter is, net om de redenen die je vernoemt’, vult Livne aan. ‘Het woord “natuurlijk” lijkt erop te wijzen dat een proces ecologisch is, maar dat is niet noodzakelijk waar’, zegt ze. Haar onderzoekspartner, de Syrische ontwerpster Roua AlHabibi uit Amsterdam, heeft haar ingelicht over de neveneffecten van mordants: een bijtsmiddel om verf goed te laten hechten. Ook daarin werden en worden – vooral in het verleden, maar in sommige gevallen nog steeds – zware metalen voor gebruikt. ‘En zo’n voorbereidend proces vraagt ook heel veel water’, benadrukt Livne. Zelf verft AlHabibi met regenwater om hun waterafdruk te verkleinen, maar, beseft ook Livne, ‘dat wil niet zeggen dat we niet nog steeds veel water en veel energie verbruiken tijdens het verfproces’.
Ook Jankovic is voorzichtig met uitspraken over wat er beter is en wat niet. ‘Het is heel dubbel’, zegt ze. ‘Neem nu het woord “biologisch”, dat lijkt ook alles beter te maken. Maar de watervoetafdruk van biokatoen is een pak zwaarder dan veel andere stoffen. Het is niet omdat iets goed klinkt, dat het noodzakelijk beter is.’
De magie van de alchemie
Tegelijk beseft Livne hoe weinig ze weet van de processen waar ze zoveel inspiratie uit haalt als kunstenaar. Voor hun onderzoek verven Livne en AlHabibi garens met runderbloed, meekrap en ijzer als mordant. ‘Textielververs gebruikten dierlijke materialen in de verf om te zorgen dat de kleuren beter aan het textiel bleven hechten’, lees ik in de expo Kleurstof. ‘In het geval van het bloed voegde het weliswaar niet daadwerkelijk iets toe aan de kleurintensiteit, de mensen dachten dit alleen maar’, vult curator Smit aan. ‘Vandaar dat het project ALCHIMIA gedoopt is, omdat het eerder om een alchemistisch dan een chemisch proces gaat.’
Het woord “alchemie” spreekt ook tot de verbeelding van Guzman en Jankovic. ‘Want over indigo weten we ook nog niet alles’, benadrukt hij. ‘Die indigobaden in India lijken precies hele zwembaden. Wat zit daarachter? Hoe is dat zo gekomen? Als je oog in oog staat met zo’n verfbad, besef je hoe weinig we echt kunnen weten van het verfproces. Zelf zijn we ook geen ververs, we werken samen met een studio in de Indiase deelstaat Gujarat. Wat voor ons belangrijk is, is de geschiedenis die erachter zit. Wie indigo zegt, denkt terug aan een evil history, een kwaaddaardig verleden. Het koloniale, bredere plaatje is belangrijk in ons onderzoek.’
Antonio José Guzman & Iva Jankovic. <br>Photo Josefina Eikenaar, TextielMuseum
Later weidt Guzman verder uit hoe indigo voor het eerst ontdekt is in de buurt van Machu Picchu zo’n 6000 jaar geleden. ‘Maar hoe de plant in Azië en Afrika terechtgekomen is, weten we helemaal niet. Met de boot? Per toeval? Met de hulp van aliens, misschien? We hebben er het raden naar. Ook dat is precies alchemie.’ Zijn collega Jankovic vult aan: ‘Vermoedelijk is indigo niet zomaar getransporteerd naar andere delen van de wereld, maar zal het simultaan ontdekt zijn. Dénken we. Zoals zoveel ontdekkingen, is het moeilijk te zeggen wat nu juist de bron of de eerste is.’
Ja maar ja maar ja gaat dit nog wel over duurzaamheid?
Weten dat je niks weet. Weten dat je nog zoveel te leren hebt. Weten dat alles staat of valt met wie welke bron in handen heeft en welke machtsrelaties er spelen. Ja, dit heeft nog steeds met duurzaamheid te maken. Dit gesprek heeft alles met duurzaamheid te maken. En misschien zit ook in die term een verstoorde balans.
‘Mensen lijken te vergeten dat duurzaamheid westerse terminologie is’, zegt Livne, die in Eindhoven woont maar de Israëlische nationaliteit heeft. Ze raadt de groep het boek Pollution is Colonialism van Max Liborion aan. En stelt voor om eens op een andere manier te kijken naar alledaagse voorwerpen zoals, ik zeg maar iets, een plastic fles.
‘Hier in het westen spreken we over hoe we plastic flessen moeten recycleren. In ontwikkelingslanden wordt dat gesprek minder gevoerd. En wel om een heel goede reden: een plastic fles kun je namelijk meerdere keren gebruiken, in plaats van het meteen weggooien. Wij zien een single use plastic, zij zien juist een duurzaam product.’
Angelica Falkeling wijst op de katoenplantages en het koloniale verleden dat daarmee samenhangt. ‘Voor mij gaat het niet om wat het beste is, natuurlijk of synthetisch. Je kan al snel een fetish ontwikkelen voor alles wat natuurlijk is. Mensen bouwen hun hele carrière rond dat soort fetish! Terwijl het een stuk ingewikkelder is dan dat.’
‘Bekijk het op een holistische manier’, stelt Livne ten slotte voor. ‘En ja, je kan nog steeds vragen naar hoe mooi bepaalde kleuren zijn. Dat zijn verhalen die het algemene publiek aanspreken. Het is aan ons om het verhaal erachter te achterhalen.’
Geschreven door Sarah Vandoorne
Marije Dijkstra